H A G I O L O G I A


Litterae
Hagiologicae

Bulletin d'Hagiologia, Atelier belge d'études sur la sainteté
Aflevering van Hagiologia, Belgische Werkgroep voor Hagiologisch Onderzoek

4 (1998)


Publié et diffusé par les Éditions Brepols
Druk en verspreiding door de Uitgeverij Brepols
Steenweg op Tielen 68
B - 2300 Turnhout


Sommaire

Els DE VLEESCHAUWER, Het Leven van Maria van Egypte in de Bdinski Zbornik (= Codex Gandavensis 408), ff. 162-191 :

Séances d'Hagiologia : résumés des communications

1. Jean-Michel SALLMANN (Paris-X Nanterre), La procédure de canonisation à l'époque moderne.

2. Jan ART (U. Gent), Regard psychologique sur les positiones super virtutibus : compte rendu d'une expérience.

3. Michael GOODICH (University of Haifa), The Construction of the Miracle in Canonization Documents (13th-14th centuries)..

4. Pierre DELOOZ, Conclusions.

Mémoires et thèses (III et IV)

Conférences, congrès


Litterae Hagiologicae est édité par Hagiologia. Atelier belge d'études sur la sainteté. Belgische Werkgroep voor Hagiologisch Onderzoek

Président : Paul Bertrand (Quai Mativa, 24, Bte 14 B-4020 Liège Tél./Fax +32 (0)4 343 64 34).

Secrétariat : François De Vriendt et Michel Trigalet (Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix, Faculté de philosophie et lettres, Rue de Bruxelles, 61 B-5000 Namur - Tél. +32 (0)81 72 40 10 - Fax +32 (0)81 72 42 03 - email philo-ha@fundp.ac.be).

Comité de rédaction : Jeroen Deploige, Katrien Heene, Anne-Marie Helvétius, Xavier Hermand.

 &

Els de Vleeschauwer

Het Leven van Maria van Egypte in de Bdinski Zbornik (= Codex Gandavensis 408), ff. 162-191.[1]

De Vita van Maria van Egypte moet gesitueerd worden in de wereld van de Palestijnse woestijnmonniken uit het vroege christendom. In deze tekst speelt een vrouwelijke anachorete de hoofdrol. Het verhaal begint echter met haar antagonist, de monnik Zosimas. Na drieënvijftig jaar kloosterleven meent deze cenobiet de perfectie bereikt te hebben. Een stem uit de hemel zet Zosimas ertoe aan naar een klooster in de buurt van de Jordaan te trekken, waar de monniken hem in alles overtreffen. In dit klooster heeft men de gewoonte om tijdens de vasten door de woestijn te zwerven. Tijdens zijn zwerftocht ontdekt Zosimas een naakte vrouw. Uit het gesprek tussen beiden vernemen we dat de vrouw op haar twaalfde het ouderlijk huis verlaat en dat ze daarna in Alexandrië als prostituée gewerkt heeft. Zeventien jaar later voegt ze zich uit nieuwsgierigheid, en om klanten te winnen, bij een groep pelgrims. In Jeruzalem wordt haar door een onzichtbare kracht de toegang tot de Verrijzenis-kerk ontzegd. Hierdoor krijgt ze berouw over haar zondige leven. Haar blik valt op een icoon van de Moeder Gods en huilend bidt ze Haar om hulp. Na een bezoek aan de kerk begeeft ze zich op bevel van de Moeder Gods naar de woestijn aan de overkant van de Jordaan. De eerste zeventien jaar wordt ze gekweld door zondige gedachten. Daarna vindt ze rust. Na zevenenveertig jaar ascetisch leven in de woestijn ontmoet ze voor het eerst een levend wezen, namelijk Zosimas. Een jaar later ontvangt ze van Zosimas de communie. Wanneer hij haar het jaar daarop wil bezoeken, treft hij haar dood aan. In het zand staat haar naam en sterftedatum geschreven. Een leeuw helpt de monnik met het begraven van de heilige. Terug in het klooster vertelt Zosimas de monniken het verhaal van de heilige Maria van Egypte. De monnik sterft zelf op de leeftijd van honderd jaar.

De Vita van Maria van Egypte wordt gewoonlijk toegeschreven aan Sophronios, de beroemde patriarch van Jeruzalem, maar ze werd waarschijnlijk in de tweede helft van de zesde eeuw of in de vroege zevende eeuw opgesteld door een onbekende auteur. Dezelfde verhaalstof werd later ook verwerkt door zowel Kyrillos van Scythopolis als Johannes Moschos. Tenslotte is er ook een anonieme versie bewaard die nog dichter aansluit bij de Griekse Vita van Maria van Egypte. [2] Bij vergelijking van de vier verhalen valt één element op. In de versies van Kyrillos van Scythopolis en van Johannes Moschos verlaat de vrouw Jeruzalem om de mannen te beschermen die zich tot haar aangetrokken voelden. Volgens de Vita en het anonieme verhaal daarentegen trekt ze zich terug in de woestijn om te boeten voor haar eigen seksuele zonden.

De Vita van Maria van Egypte kende een wijde verspreiding in het Byzantijnse Rijk en bereikte via Latijnse vertalingen ook het Westen. De eerste vertaling in de Slavische wereld werd ten laatste in de tiende eeuw gemaakt op de Balkan. Omdat deze vertaling op verschillende plaatsen afwijkt van de Griekse tekst, werd er in de dertiende of veertiende eeuw een nieuwe Slavische vertaling gemaakt, die het Griekse origineel beter benadert. Eén van de oudste bewaarde kopieën van de eerste Slavische vertaling van de Vita bevindt zich in de Bdinski Zbornik, het enige Slavische handschrift in de collectie van de Gentse Universiteitsbibliotheek. Volgens de gegevens uit het colofon werd het geschreven in Vidin tussen 1 september 1359 en 31 augustus 1360 op vraag van vorstin Anna, de echtgenote van tsaar Joan Sracimir. De taal vertoont alle karakteristieken van een Servische redactie.

In de Bdinski Zbornik zijn zestien vitae van vrouwelijke heiligen samengebracht. Enkel de laatste tekst wijkt van dit thema af. Die geeft een beschrijving van de heilige plaatsen in Jeruzalem. Aanvankelijk dacht men dat de heiligenlevens uit de Bdinski Zbornik rechtstreeks uit het Grieks vertaald waren rond het midden van de veertiende eeuw, toen ook het handschrift zelf werd geschreven. Daarom maakte men bij de uitgave van het handschrift[3] alleen gebruik van Griekse teksten om fouten te corrigeren. We hebben geconstateerd dat de uitgevers niet alle fouten in de tekst over Maria van Egypte konden verklaren en dat zij ook niet alle fouten aangeduid hebben. De tekst is immers zeer corrupt. Ondanks het feit dat wij het voordeel hadden op een uitgave te kunnen werken, hebben ook wij in de loop van onze vertaling soms de Griekse tekst moeten raadplegen.

Uit recente onderzoeken[4] is echter gebleken dat de Griekse tekst niet het enige hulpmiddel is voor de correctie van dit Slavisch Leven van Maria van Egypte. De Vita van Maria van Egypte uit de Bdinski Zbornik is immers, zoals reeds gezegd, een kopie van een Slavische vertaling uit de negende of de tiende eeuw. Van deze vertaling bestaan er tenminste dertien andere bewaarde kopieën. Wij hebben deze teksten niet kunnen raadplegen, maar hebben wel de informatie uit de artikels waarover we beschikten, gebruikt om een aantal fouten te verklaren. Sommige problemen konden ook worden opgelost omdat we nu weten dat de eerste vertaling in het glagolitisch opgesteld was[5].

De Vita van Maria van Egypte uit de Bdinski Zbornik heeft haar eigen specifiek karakter en is niet zomaar een reproductie van het Griekse model. In de oorspronkelijke Griekse tekst zijn drie grote hagiografische thema's verwerkt, namelijk dat van de woestijnvaders, van de boetvaardige zondares en van de mirakels van de Moeder Gods. Wanneer men de ontmoeting van Zosimas en Maria vooropstelt, verkrijgt men een verhaal over de zoektocht naar de perfectie en het belang van de nederigheid. Voor dit aspect inspireerde de auteur zich op de Vita van Paulus van Thebe. Tegelijkertijd stelt de auteur ook het anachoretisme van Maria tegenover het cenobitisme van Zosimas. Het verhaal dat Maria zelf vertelt, past in de traditie van de boetvaardige zondaressen. Hier speelt de oppositie tussen zonde en heiligheid een belangrijke rol. Het verhaal toont het belang van het berouw en de mogelijkheid tot vergiffenis. Door het thema van de boetvaardige zondares toont de auteur ook aan dat zelfs een monnik in moreel opzicht door een vrouw kan overtroffen worden. Ten slotte is ook de relatie tussen de Moeder Gods en Maria van Egypte belangrijk. De maagdelijkheid van de Moeder Gods staat in contrast met Maria's verleden als prostituée. Ondanks deze tegenstelling kan de zondares toch rekenen op de bemiddeling en steun van de Moeder Gods.

Door de brede thematische basis kan de Vita op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Ook in de Bdinski Zbornik worden eigen klemtonen gelegd. Er wordt minder waarde gehecht aan de gegevens over Zosimas en zijn leven in het coenobium en de aandacht verplaatst zich van de persoonlijke zoektocht van Zosimas en de tegenstelling tussen het anachoretisme en het cenobitisme naar het verhaal over Maria van Egypte zelf. Omdat de grote hiaten zich allemaal in het begin van de tekst bevinden, maakt de lezer veel sneller kennis met de heilige zelf. Het verhaal dat Maria vertelt, komt in het middelpunt van de belangstelling te staan. Ondanks kleine fouten en hiaten wordt de geschiedenis van Maria toch zeer trouw weergegeven. Ook de belangrijke rol van de Moeder Gods in het leven van Maria blijft bewaard. Als men echter de samenstelling van de hele codex in acht neemt, blijkt dat de klemtoon duidelijk ligt op het thema van de boetvaardige zondares.

De Vita werd niet enkel vertaald en gekopieerd in de Slavische wereld. Het laat tot vandaag zijn invloed gelden in het culturele leven van de orthodoxe Slaven. Ten eerste neemt Maria van Egypte als heilige een vooraanstaande plaats in de Orthodoxe Kerk in en heeft ze een eigen feestdag op één april. Ze bekleedt ook een belangrijke functie in de Grote Vasten. Het leven van Johannes Klimakos, aan wie de vierde zondag van de Vasten is gewijd, staat model voor het lichamelijke aspect van de Vasten : de onthouding van voedsel en drank. De vijfde zondag van de Grote Vasten staat echter in het teken van de boetvaardige zondares Maria. Zij moet de gelovigen leiden bij hun geestelijke taak tijdens de Vasten : de boetedoening. De Vita van Maria van Egypte wordt bovendien integraal gelezen op de vijfde donderdag van de Grote Vasten, samen met de Grote Canon van Andreas van Kreta. Tenslotte werden er in de elfde of twaalfde eeuw aan de Grote Canon zelf nog twee troparia per ode ter ere van Maria van Egypte toegevoegd.

Maria van Egypte komt ook voor op talloze afbeeldingen. Zij wordt in de orthodoxe kunst traditioneel voorgesteld als een zeer magere en oude vrouw met een aureool rond het hoofd. Als vast attribuut heeft ze een bruine doek om die gedeeltelijk haar naakte lichaam bedekt. Één tafereel uit het leven van de zondares kreeg reeds zeer vroeg bijzondere aandacht. Het gaat om de communiegang van Maria van Egypte, die vooral op miniaturen en muurschilderingen voorkomt als een beeld voor dit sacrament in het algemeen. De vita-iconen over Maria van Egypte blijven de klemtoon vooral op de rol van Zosimas in het leven van de heilige leggen. Haar volledige leven werd tot in de kleinste details uitgebeeld in de geïllustreerde Codex nr. 34.3.27. van de bibliotheek van de Academie voor Wetenschappen in Rusland. De heilige verschijnt ook op grotere iconen die niet specifiek aan haar gewijd zijn, bijvoorbeeld op jaar- en maandiconen en op de rand van Moeder Gods-iconen. Vooral haar plaats op de iconen van Allerheiligen en van het Laatste Oordeel toont het belang van deze heilige in de Orthodoxe Kerk. Ze bevindt zich meestal op de eerste plaats in de rij van de heilige vrouwen.

Tenslotte werden er ook een aantal volkstalige versies van de Vita van Maria van Egypte opgesteld. Op deze manier ontstond er in de Slavische wereld opnieuw een mondelinge traditie rond Maria van Egypte. Vaak blijkt dat men de details en de structuur van het verhaal niet zo goed kende. Men herinnerde zich vooral dat de heilige zware zonden op haar geweten had. In een Russisch geestelijk gedicht[6] wordt de Vita van Maria van Egypte rechtstreeks in verband gebracht met de plaats van de heilige in de Grote Vasten. Maria van Egypte heeft in de Slavische wereld blijkbaar vooral door haar belangrijke functie in de orthodoxe liturgie een zeer breed publiek bereikt. Ze is nog steeds een bekende heilige voor de orthodoxe gelovigen. In het Westen daarentegen trekt vooral de cultus van een andere boetvaardige zondares, Maria Magdalena, de aandacht.

Résumé

Cet article est un résumé du mémoire de licence en langues et cultures d'Europe de l'Est : Het Leven van Maria van Egypte (Bdinski Zbornik = Codex Gandavensis 408, ff. 162-191): vertaling uit het Servisch Kerkslavisch en commentaar, déposé en août 1998 à l'université de Gand.

La première traduction slave de la Vie de Marie l'Égyptienne fut composée au plus tard au Xe s. dans les Balkans. Cette traduction s'écartait du texte grec en plusieurs points. Une autre traduction slave, plus proche de sa source grecque, fut réalisée au XIIIe ou au XIVe siècle.

Une des plus anciennes copies de la première traduction se trouve dans le Bdinski Zbornik, un manuscrit slave de la bibliothèque de l'université de Gand, rédigé à Vidin entre 1359 et 1360 à la demande de la princesse Anna, épouse du tsar Joan Sracimir. C'est une compilation de seize Vies de saintes femmes. Sa langue présente toutes les caractéristiques d'une rédaction serbe.

On pensait jusqu'il y a peu que ces Vies avaient été traduites du grec vers le milieu du XIVe siècle, à l'époque même où le manuscrit fut copié. Des recherches récentes ont montré pour la Vie de Marie l'Égyptienne qu'il s'agit d'une copie de la traduction slave du IXe ou du Xe siècle, dont on conserve au moins 13 autres exemplaires. Le texte est lacunaire et assez corrompu. On a eu recours à ces traductions ainsi qu'au texte grec pour l'établissement du texte et la traduction néerlandaise. En outre, certaines difficultés ont pu être résolues parce que l'on sait que la première traduction fut établie en glagolitique.

Sur le plan thématique, la Vie de Marie l'Égyptienne du Bdinski Zbornik possède sa propre spécificité et n'est pas une simple reproduction du modèle grec. La version du Bdinski Zbornik apporte ses propres nuances. On y a accordé moins d'importance à la vie de Zosimas au monastère. L'attention se déplace du cheminement personnel de Zosimas et de l'opposition entre anachorétisme et cénobitisme vers l'histoire de Marie l'Égyptienne. Le récit de Marie est rendu très fidèlement. L'intervention de la Vierge est également conservée. Si l'on prend en considération le contenu du codex, l'accent est clairement mis sur la pécheresse pénitente.

Le rôle important joué par Marie l'Égyptienne dans la liturgie orthodoxe, en particulier dans le Carême, explique en partie son succès. Dans le monde slave, sa figure est largement exploitée par la littérature populaire.

Séances d'Hagiologia Résumés des communications

On trouvera ici les résumés de conférences données lors de la journée d'étude organisée par Hagiologia et l'Instituut voor Middeleeuwse Studies de la K.U.L. le 8 avril 1998 à Leuven et qui avait pour thème : De canonisatie: documenten en procedures van de Middeleeuwen tot de 19de eeuw / La canonisation : regards sur les documents et les procédures du Moyen Age au XIXe siècle.

1. Jean-Michel SALLMANN (Paris-X Nanterre), La procédure de canonisation à l'époque moderne.

A la fin du Moyen âge, il existe deux procédures distinctes pour porter les saints sur les autels : la canonisation, universelle, réservée au Saint Siège et la béatification, locale, qui est du ressort des autorités diocésaines. La critique érasmienne contre les manifestations extérieures du culte et la critique réformée contre la stratégie du salut par les oeuvres mettent à mal ce système et plongent le culte des saints dans une crise profonde. Il faut attendre la fin du XVIe siècle et la reprise vigoureuse du catholicisme post-tridentin pour que, entre hésitations et empirisme, la machine à produire des saints se remette en marche. Au début du XVIIe siècle, une forte poussée de cultes spontanés envers les figures marquantes de la Contre-Réforme contraint les autorités ecclésiastiques à repenser les modalités de la procédure. Si les canonisations reprennent selon un modèle médiéval réaménagé, la Papauté finit par imposer sa réserve en matière de béatification et par retirer aux églises locales toute autonomie en la matière. En suivant de près l'évolution des procédures suivies, des tâtonnements post-conciliaires aux règles canoniques définies par Urbain VIII, on cherchera à comprendre la philosophie générale de l'Eglise catholique, l'esprit des institutions qu'elle contribue à façonner.

2. Jan ART (U. Gent), Regard psychologique sur les positiones super virtutibus : compte rendu d'une expérience.

Les déclarations (de témoins) à propos des actes des serviteurs de Dieu dans les Positiones super virtutibus contiennent un matériau abondant mais difficile à exploiter. La psychologie de la personnalité, notamment le modèle à 5 facteurs, propose une méthode qui dégage de telles descriptions de comportements des types de personnalités plus ou moins objectifs. Ces dernières années, on a demandé à quelques dizaines d'étudiants en histoire d'appliquer la méthode à six dossiers de béatification. La communication a pour objet de présenter les résultats de cette recherche et les perspectives qu'elle offre.

3. Michael GOODICH (University of Haifa), The Construction of the Miracle in Canonization Documents (13th-14th centuries).

Although meritorious deeds were much more decisive to become a saint, miracles have also always been important for popular as well as for official veneration. Michael Goodich's exposé illustrates how the miracle story, once a papal canonization procedure was initiated in the 12th c., gradually got a judicial foundation and how canon law procedures were adopted in the investigation of the miracle. In order to procure miracles which could be rationally and legally defended against heretic and other criticists, a formal procedure was established for the deposition of the witnesses and for the recording of reliable evidence. Lists of standard questions for the inquiry of eyewitnesses under oath were also drawn up. By means of the dossier of Galgano of Chiusdino (d.1181) and of Richard of Chichester (d. 1253), Goodich discusses the (sources for the) different stages in the recording of the miracle and the crucial role of professional notaries in the gathering of evidence. He also pays attention to the evolution towards a precise and legalistic record of events as well as to the value of the miracle as a reflection of local social history especially concerning popular religion and belief.

4. Conclusions.

Pierre DELOOZ a donné les conclusions de la journée, soulignant l'intérêt de l'étude historique des méthodes d'authentification des miracles dans les procès de canonisation. Prolongeant cette réflexion, il présenta son dernier livre : Les miracles : un défi pour la science ? (Bruxelles, 1997), dans lequel il donne un éclairage chrétien sur la problématique des rapports entre science et miracle, en s'appuyant sur l'examen de plusieurs cas récents.

 &

Mémoires et thèses (III et IV)

Dans cette livraison, nous avons recensé mémoires et thèses concernant l'hagiographie défendus dans les universités belges lors des années académique 1996-1997 et 1997-1998. Nous signalons en outre les travaux défendus à la Katholieke Universiteit Leuven durant ces 10 dernières années. Le nom du promoteur est placé entre parenthèses, lorsqu'il nous est connu. Pour la K.U.L., des résumés se trouvent dans Samenvattingen van Licentiaatsverhandelingen en Proefschriften in 19.. aangeboden in de Studierichting Geschiedenis van de K.U.Leuven. Il s'agit principalement de mémoires de licence en histoire sauf avis contraire. Pour Gand, on a pris en compte également les sections de slavistique, philologie romane et germanique. Pour Liège, on a inclus les mémoires en philologie romane.

K.U.L. :

Katholiek Universiteit Leuven (de 1987 à 1996)

U.C.L. :

Université Catholique de Louvain (1997)

U. Gent :

Universiteit Gent (1997 et 1998)

U.L.B. :

Université Libre de Bruxelles (1997)

U. Lg :

Université de Liège (1997)

Mémoires :

BRUNEEL, C., Een onderzoek naar de mirakelen van Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge te Kortrijk. 1634-1660, K.U.L., 1987 (M. Cloet).

COCKX, R., Het benedictinessenklooster van Groot-Bijgaarden: van priorij tot abdij. 1381-1548, K.U.L., 1990. (D. Verhelst).

COLEAU, Frédéric; Étude critique et littéraire de la " Vita Hadelini " et diffusion du culte du saint en Belgique, U.C.L., 1998 (R. Noël).

CUADRA GARCIA, C., Les espaces religieux des hommes et des femmes dans l'hagiographie hispanique (VIIe-Xe s.), U.L.B., 1997 (mémoire de D.E.S. d'Histoire byzantine et du Haut Moyen Âge occidental).

DAVID, C., La Vita tertia Eleutherii (c. 1262) de Guibert de Tournai. Un exemple d'évolution du tissu hagiographique, U.C.L., 1997.

DE MUL, Vincent; Calamités, prodiges et miracles dans le "Myreur des Histors" de Jean d'Outremeuse (Livre III). Contribution à l'étude de la piété populaire à Liège au XIVe siècle, U.C.L., 1997 (J.-M. Cauchies).

DE VLEESCHAUWER, Els, Het leven van Maria van Egypte (Bdinski Zbornik = Codex Gandavensis Slavicus 408, ff.162-191). Vertaling uit het Kerkslavisch en commentaar, U. Gent, 1997-1998 (Oost-Europese talen en culturen, Prof. Dr. J. Vereecken).

DUFRASNE, Florence, Saint Perpète de Dinant, ULg, 1997.

IVENS, F., Zum religioesen Wortschatz der geistlichen erzaehlende Versdichtungen des Deutschen Ordens (im 13 Jahrhundert), U. Gent, 1996-1997.

JADIN, Hélène, Le dossier hagiographique de sainte Begge d'Andenne (VIIe - XXe siècles)¸ ULg, 1996.

JANSSENS, Katrien, Hilduardus en Christiana, de patroonheiligen van Dendermonde. Hun devotie in de schriftelijke bronnen, U. Gent, 1997-1998 (nederlandse letterkunde, Prof. Dr. W. Waterschoot).

LANNOO, B., De Kerstening van de Lage Landen. Naar een nieuwe lektuur van de kleine merovingische hagiografie, K.U.L., 1992. (R. De Keyser).

LEGRAND, E., L'ars moriendi à la fin du moyen âge : le traité De extrema infirmitatis praeparatione de Gérard Rondeau. Édition, traduction et analyse, UCL, 1997.

MARQUET, Murielle, Pour une étude des usages de la foule dans le martyrologe de Jean Crespin, ULg, 1998.

MORRIER, Denis, La légende de Charlemagne au pays de Liège, son évolution du moyen âge à la révolution, ULg, 1996.

POTTY, L., Saint Guibert de Gembloux, sa vie, ses miracles, son élévation. Construction d'un culte, U.L.B., 1997.

SCHUURMANS, I., De Latijnse en Middelnederlandse levensbeschrijvingen van Christina de Wonderbare († 1224). Synoptische uitgave en kritisch commentaar, K.U.L., 1989 (J. Goossens).

VAN ALLEMEERSCH, Ch., La langue de la Vie de St. Riquier de Centule (VIIe-VIIIe s). Contribution à l'étude du latin protoroman, U. Gent, 1996-1997.

VERDONCK, K., De hellevaart van de moeder Gods. Vertaling en studie van een oud-russische apocrief, U. Gent, 1996-1997.

VERRAEST, Isabelle, Kiril van Turov : " Over de leek, over het monnikenschap, over de ziel en over het berouw. " Inleiding, vertaling uit het Oudrussisch en bronnenstudie, U. Gent, 1997-1998 (Oost-Europese talen en culturen, Prof. Dr. J. Vereecken).

WYNANT, Elke, Michail, vorst van Cernigov : oorlogszuchtige politicus en Russische heilige. Uiteenzetting van een paradox aan de hand van " Het verhaal over de moord op vorst Michail van Cernigov en zijn Bojaar Feodor in de Horde ", U. Gent, 1997-1998 (Oost-Europese talen en culturen, Prof. Dr. J. Vereecken).

Thèses :

BERTRAND, Paul, Les Ordres Mendiants à Liège (XIIIe - XIVe siècles). Structures et Fonctions, ULg, 3 vol., 1998.

JOASSART, B., Hippolyte Delehaye, s.j. (1859-1941), Bollandiste, théoricien de l'hagiographie au temps de la crise moderniste, U.C.L., 1997.

 & 

Conférences, congrès

L'International Medieval Congress de Leeds, qui se tiendra du 12 au 15 juillet 1999, aura pour thème principal l'histoire de la sainteté. Il est impossible de donner ici un aperçu du programme, tant les communications sont nombreuses. Hagiologia y organisera plusieurs sessions intitulées : " Sanctity and Politics ". Nos 15 conférenciers y examineront les relations entre sainteté et politique sous de multiples aspects : liens entre culte des reliques et pouvoir, transformations apportées à des cultes à des fins de propagande, stratégies en œuvre dans les canonisations, usage de l'hagiographie, par le biais de la création littéraire ou de la réécriture, pour soutenir les revendications des établissements religieux, pour fonder ou renforcer une identité, comme tribune d'affirmation et de diffusion des idées. Il s'agira donc, très largement, d'étudier les rapports entre pouvoirs (communal, épiscopal, abbatial, comtal, royal) et " fabrique des saints ".

Avec les réserves d'usage, nous donnons ci-dessous la liste des conférences annoncées.

Trois sessions, organisées par Anne-Marie Helvétius, seront consacrées au haut moyen âge. Première session (lundi 12 juillet de 11 h15 à 12 h 45) : Edina BOZÓKI (Université de Poitiers), Le rôle des reliques dans la fixation du pouvoir des princes territoriaux (IXe-XIe s.). Karine UGE (Boston College), Appropriating sanctity in Flanders in the early Middle ages. Jeroen DEPLOIGE (Universiteit Gent), The use of hagiography on the crossraods of political and institutional interest : the conflict between the Ghent abbeys (941-1079). Deuxième session (lundi 12 juillet de 14 h 15 à 15 h 45) : Michel KAPLAN (Université de Paris I - Panthéon - Sorbonne), Emperor and the column : Daniel the Stylite, an official saint of Byzantium at the end of fifth century. Umberto LONGO (Università di Roma " Tor vergata "), Maîtrise du passé, identité hagiographique et stratégies politiques en Italie centrale (fin XIe-début XIIe s.) : le cas de l'abbaye de Farfa. Anne-Marie HELVÉTIUS (Université du Littoral, Boulogne-sur-Mer), The saint as identity for principes and domini : the case of Flanders and Hainaut (XIth-XIIth c.) Troisième session (lundi 12 juillet de 16 h 30 à 18 h 00) : Nathalie STALMANS (Université libre de Bruxelles), Kingship and sanctity in seventh-eighth-century Ireland. François DE VRIENDT (Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix, Namur), Autour du dossier de saint Vincent de Soignies : techniques d'écritures et choix " politiques " des hagiographes. Myriam SORIA (Université de Poitiers), Violences against bishops in Western France (XIth-XIIIth c.).

Deux sessions seront consacrées au bas moyen âge, organisées par Paul Bertrand (jeudi 15 juillet de 9 h 00 à 10 h 30 et de 11 h 15 à 12 h 45). Jean-Michel MATZ (Université d'Angers, Maison des Sciences Humaines), La construction d'une identité: le culte des saints évêques d'Angers à la fin du Moyen Âge. Katrien HEENE (Universiteit Gent), Madness, gender and power in medieval saints'lives (12th-13th c.). Gilles LECUPPRE (C.E.S.C.M. Poitiers), Sub specie religionis. Pseudo-sanctity as a first step towards power. Christian KRÖTZL (Université de Tampere, Institut d'Histoire), The politics of canonization : the Scandinavian case. Laura GAFFURI (Università degli Studi di Torino), Un saint pélerin dans le Piémont de la fin du XVe siècle. Serena SPANO MARTINELLI, Catherine de Bologne de la mort (1463) à la canonisation (1712) : l'évolution d'un modèle.

En outre, Hagiologia organisera deux tables rondes consacrées aux groupes de recherche dans le domaine de l'hagiographie et auxquelles participeront des responsables de la Société des Bollandistes, de l'Arbeitskreise für hagiographischen Fragen, de l'Hagiography Society, de l'Hagiographisch Werkgezelschap Nederland et de l'Associazione italiana per lo studio della santità, dei culti e dell'agiografia (AISSCA). La première table ronde (12 juillet, de 19 h 30 à 20 h 30), qui aura pour intitulé Research groups on hagiography I : current research - A round table discussion, vise à permettre à ces sociétés de mieux se connaître. Chacune y présentera brièvement ses activités, ses objectifs, ses publications, son mode d'organisation.

Lors de la seconde table ronde (13 juillet 1999, de 19 h 30 à 20 h 30), Research groups on hagiography II : Towards a worldwide federation - A round table discussion, on discutera de l'opportunité d'établir des collaborations entre les différents groupes et des formes qu'elles pourraient prendre. On examinera la possibilité de création d'une structure fédérative, même minimale, qui faciliterait ces échanges.

Informations :

Marianne O'Doherty ou Josine Opmeer
International Medieval Congress
International Medieval Institute, Parkinson 1.03
University of Leeds
LEEDS LS2 9JT UK
T. +44 (113) 233-3614. Fax +44 (113) 233-3616. e-mail IMC@leeds.ac.uk.
Page Web de l'IMC : http://www.leeds.ac.uk/imi/imc/imc99/imc99.htm.

 

L'Arbeitskreis für hagiographische Fragen et l'Akademie der Diözese Rottenburg-Stuttgart organiseront à Stuttgart-Hohenheim, du 8 au 10 avril prochain, leur colloque annuel sur les Neuere Forschungen zu hagiographischen Fragen. Au programme : Felice LIFSHITZ, Das Martyrolog Bedas. Handschriftliche Gestaltungen und liturgischer Gebrauch ; Bettina EMMERICH, Gründungsmythen karolingischer Klöster ; Katrinette BODARWÉ, Sanktimonialen und ihre heiligen Frauen. Liturgie und Verehrung weiblicher Heiliger im ottonischen Essen ; Bernhard GALLISTL, Vortäuschung einer Straftat ? Epiphanius von Pavia († 197) und seine Translation nach Hildesheim (962/3) ; Thomas WETZSTEIN, Heiligenverehrung zwischen Norm und Wirklichkeit : der Fall des Werner von Oberwesel ; Maike BURKARDT, Die Lukasvita des Hermen Rode von 1484. Eine gemalte Heiligenerzählung ; Dagmar Ó RIAIN-RAEDEL, Die Mythen fränkischer Heiliger im 9. Jahrhundert. Das Grab im Mittelpunkt des Heiligenkultes - Hagiographische Studien in Irland ; Cordula SCHOLZ, Wie heilig waren byzantinische Heilige ? Les inscriptions seront clôturées le 22 mars.

Informations :

Dieter R. Bauer
Akademie der Diözese Rottenburg-Stuttgart
Im Schellenkönig 61
DE 70184 Stuttgart.
T. +49 07 11 16 40 - 6.
Fax + 49 07 11 16 40 - 777.
e-mail : AkademieRS@t-online.de.
Page Web : http://www.kirchen.de/akademie/rs.

 

Notes

[1.] Wat volgt, is een samenvatting van mijn licentiaatverhandeling : Het Leven van Maria van Egypte (Bdinski Zbornik = Codex Gandavensis (Slavicus) 408, ff. 162-191): vertaling uit het Servisch Kerkslavisch en commentaar. Ik heb deze scriptie gemaakt aan de Universiteit Gent onder de deskundige begeleiding van mijn promotor, Prof. Dr. J. Vereecken, en in augustus 1998 aangeboden tot het behalen van de graad van licentiaat in de Oost-Europese talen en culturen.

[2.] BHG 1042. Dit verhaal werd naar het Engels vertaald door B. WARD, Harlots of the Desert. A Study of Repentance in the Early Monastic Sources, Londres-Oxford, 1987, p. 29-32.

[3.] In : SCHARPÉ, J. L., VYNCKE, F. (ed.), Bdinski Zbornik. An Old-Slavonic Menologium of Women Saints (Ghent University Library Ms. 408, A.D. 1360), Bruges, 1973.

[4.] DIMITROVA, M., Mary of Egypt in Medieval Slavic Literacy, in : Byzantinoslavica, 56 (1995), p. 617-624. ŠPADIJER, I., Zitije Marije Egipcanke u srpskoslovenskoj rukopisnoj tradiciji, in Archeografski prilozi, 16 (1994), p. 15-42. VELCEVA, B., Ranijat slavjanski prevod na zitieto na sv. Marija Egipetska v edin rukopis ot XV vek, in Palaeobulgarica - Starobulgaristika, 10 (1996), p. 30-54.

[5.] De nieuwe visie op de Vita van Maria van Egypte uit de Bdinski Zbornik heeft ook gevolgen voor de andere teksten uit dit handschrift. Indien men hun plaats binnen de Slavische tekstoverlevering bestudeert, kan men mogelijk ook een beter zicht krijgen op hun afkomst en hen misschien verder corrigeren.

[6.] Golubinaja kniga. Russkie narodnye duchovnye stichi XI-XIX vekov, Moscou, 1991, p. 163-164.


 Aller à : Table des matières | Présentation | Litterae Hagiologicae | Collection Hagiologia | Agenda des Journées d'études | Les correspondants | Nouvelles hagiographiques | Hagiographie sur le Réseau


  Responsable de la page : Michel Trigalet
Mise à jour : 23 mars 1999